Faalangst

Een kind met faalangst is vaak bang om dingen uit te proberen of door te zetten. Door het idee dat het toch niet zal lukken, lukt het vaak ook inderdaad niet. Het kind denkt dan: zie je wel, ik kan het niet. Van die gedachten krijgt je kind minder zelfvertrouwen. Door faalangst kunnen kinderen in de put raken. Daarom is het belangrijk om een kind met faalangst te helpen.

Faalangst

Faalangst kan positief of negatief zijn

Iedereen is wel eens bang om te falen. Zeker als je iets belangrijks doet. Je wilt het tenslotte zo goed mogelijk doen. Faalangst kan positief of negatief zijn.
Positieve faalangst stimuleert je om iets goed te doen. Bij negatieve faalangst blijf je alleen maar denken aan wat er fout kan gaan. Dat werkt verlammend. Je probeert het niet eens meer, en het lukt dus ook niet. In dit artikel gaat het verder over deze negatieve faalangst.

Hoe herken je faalangst?

Als je denkt dat je kind last heeft van (negatieve) faalangst, merk je dat bijvoorbeeld aan:

  • Teruggetrokken gedrag, geen initiatief nemen, niets durven zeggen of vragen, verlegenheid.
  • Niet beginnen aan iets moeilijks of het steeds uitstellen.
  • Zenuwachtig zijn over een moeilijke taak.
  • Snel opgeven: ‘Dat lukt toch niet!’
  • Weinig zelfvertrouwen en een negatief zelfbeeld: ‘Dat kan ik niet!’
  • Dingen die wel gelukt zijn kleiner maken: ‘Dat was geluk, normaal zou ik dat nooit kunnen!’
  • Veel piekeren.

Je kind kan zich lichamelijk ook echt ziek of misselijk voelen. Het kan onrustig zijn, veel zweten, snel blozen of last hebben van hartkloppingen, hyperventilatie en een droge mond. Maar je ziet ook wel kinderen met faalangst die gaan stotteren, trillende handen hebben, oogcontact vermijden of vaak naar de wc moeten. Ook buikpijn en hoofdpijn komen voor en een slechte eetlust.

Negatieve faalangst

Negatieve faalangst maakt dat kinderen minder presteren dan ze zouden kunnen. Het gaat bijvoorbeeld om:

  • leren (spreekbeurt houden, een toets maken);
  • sporten (wedstrijden of optredens);
  • spreken in het openbaar of voor jezelf op komen.

Faalangst zie je vooral bij kinderen vanaf een jaar of 10 en als ze 12 en 13 zijn.

Faalangst kind voorkomen

  • Prijs vooral de inzet van je kind. Reageer ook positief als je kind iets probeert wat moeilijk is, ook al mislukt het.
  • Kraak je kind nooit af als iets niet lukt.
  • Wees realistisch over prestaties, zonder overdreven te doen of te verbloemen als iets niet lukt
  • Verwacht niet te veel van je kind, maar ook niet te weinig.
  • Als je kind zelf dingen doet, is dat goed voor het zelfvertrouwen.

Kind met faalangst helpen

Als je kind bang is om te falen, kun je dat gewoon met je kind bespreken. Dat kan zelfs al met kleuters. Laat je kind merken dat je het serieus neemt, dat het niet raar is en dat alles goed komt. Bespreek de angst van je kind ook met de leerkracht op school. Die heeft hier vaak ervaring mee en kan je kind op verschillende manieren begeleiden.

Kinderen met (negatieve) faalangst kun je helpen door hun zelfvertrouwen te vergroten. Laat merken dat jij gelooft dat dingen wél zullen lukken. Reageer positief op wat je kind probeert, en let niet te veel op wat niet lukt. Als kinderen hun best doen is dat altijd goed genoeg.

Wat ging er wel goed?

Kinderen met faalangst kijken meestal alleen naar wat niet goed gaat.

  • Je kunt tegen je kind zeggen: ‘Je noemt twee dingen die niet goed gingen; noem er nu eens twee die wel goed gingen?’ Zo neem je de faalangst serieus en geef je je kind de mogelijkheid om dingen van een positievere kant te bekijken.
  • Laat je kind dit zelf doen zodat je niet de indruk versterkt dat het kind het niet zonder hulp kan.

Het is belangrijk om positieve verwachtingen te hebben: ‘Het gaat je lukken!’

  • Zeg dat je merkt dat je kind iets lastig vindt, maar versterk niet het negatieve gevoel van het kind.
  • Laat niet merken dat je bezorgd bent, maar straal vertrouwen uit.
  • Geef je kind regelmatig complimenten als het iets doet wat het moeilijk vindt, en als het niet opgeeft maar blijft proberen.
  • Onderneem ook activiteiten waarbij presteren onbelangrijk is, zoals schilderen of picknicken.

Help je kind om het zelf te doen

Begeleid je kind als het nodig is bij moeilijke situaties. Maar doe dat wel zo dat je kind het daarna weer zelf kan.

  • Een moeilijke taak, bijvoorbeeld een spreekbeurt maken, kun je samen met je kind indelen in overzichtelijke stapjes. Vertel na ieder ‘stapje’ dat het goed gaat.
  • Geef zelf het goede voorbeeld: laat zien dat jij iets wat je moeilijk vindt toch aanpakt.

Faalangst niet versterken

Wees niet te beschermend en probeer niet alles voor je kind op te lossen. Dat versterkt faalangst juist. Geef kinderen niet het gevoel dat ze perfect moeten zijn, want dat kan niet; niemand is perfect. Zeg ook niet dat ze spontaan of flink moeten zijn, want dat kan niet als ze zich niet zo voelen.

Hulp zoeken bij faalangst

In overleg met je kind kun je besluiten om een faalangsttest te laten doen. Leg goed uit dat het geen prestatietest is, maar gewoon een manier om uit te zoeken wat er precies aan de hand is. Op basis van die test kan er een plan gemaakt worden om het kind te leren positiever en rustiger te denken in moeilijke situaties.

Sommige scholen kunnen een faalangsttest doen. Ook bestaan er cursussen om met faalangst om te leren gaan. Bespreek met de intern begeleider, mentor of zorgcoördinator op school wat de mogelijkheden zijn.

Heeft jouw kind last van faalangst? Fiona geeft in dit filmpje tips over wat je juist wel en beter niet kunt doen: